Mona is vier en een heerlijk optimistische kleuter: haar zon schijnt elke dag. Daarnaast weet ze ook heel goed wat ze wil en wat ze niet wil en wat ze mooi of niet zo mooi vindt. Ze was al vroeg erg gedecideerd wat haar vestimentaire voorkeuren betreft. En dat was voor mij even wennen, ik denk immers nog altijd dat ik haar oudere broer (zonder dat hij het beseft) een paarse blinkende eenhoorn kan doen dragen, maar Mona dus niet. Je kan trouwens onmogelijk voorspellen wat ze wel of niet zal appreciëren: zo was ze twee jaar geleden met Carnaval apetrots een wit lammetje, in een voor de rest roze zee van prinsessen en zeemeerminnen. Apetrots ben ik op dat moment ook – op hoe ze haar eigenheid weet te omarmen. Mona is onze koningin der accessoires: een diadeem, een zonnebril, een paraplu, een handtas en een pop horen afhankelijk van het seizoen – of ook niet – tot haar essentiële uitrusting. En ik denk al lang: “als het dat maar is…”
In wat ik mooi vind vormt een kringgesprek in de klas de aanleiding tot een licht filosofisch verhaal over schoonheid. Max weet niet zo gauw wat hij mooi vindt en gaat op zoek naar een antwoord op de vraag van zijn meester. Het resultaat is een prachtige tocht door het doodgewone leven van een kleuter, een ode aan de schoonheid in alledaagse dingen. Een interessant verhaal voor kleuters en een goeie reminder voor wie het voorleest. En zo fijn dat schoonheid niet verengd wordt tot objecten, ook gevoelens en ervaringen kunnen immers ‘mooi’ zijn. Ik ben fan van de prachtige beelden van Milja Praagman, maar ook van haar verwoordingen. Eentje ga ik alvast schaamteloos recupereren als Mona vannacht even tijd nodig heeft om zich comfortabel te voelen in het donker. Slaapwel, mooie Mona!
“Onze ogen moeten even vrienden worden met het donker.”