Wist je dat de hoorn van de narwal eigenlijk een tand is die door zijn bovenkaak groeit? (auw!)
En dat een moeder koala haar pasgeboren jongen voedt met haar uitwerpselen?


Nee? Ik ook niet en mijn leven voelde ook zonder deze kennis behoorlijk oké aan, maar daar denkt onze zoon van acht anders over. Geheel volgens de verwachtingen van zijn leeftijd is hij dol op records, dingen die te zot om los te lopen en amper te geloven zijn en deelt hij maar al te graag op eender welk moment dit soort opzienbarende weetjes met iedereen die het horen wil. Dit boek is dan ook een kolfje naar zijn hand.
Op zijn eigen onnavolgbare manier weet Philip Bunting in dit nieuwe boek een schat aan informatie te combineren met humor en taalgrapjes. Hij stelt je aan een heleboel dieren voor wiens bestaan je tot dan amper kon vermoeden en deelt daarnaast een hele reeks talenten van diersoorten waar we doorgaans niet zo dol op zijn – duiven, mestkevers, kwallen en langpootmuggen bijvoorbeeld.



Bulting bespaart je de standaardinfo die je doorgaans in dierenboeken aantreft, maar schrijft en tekent enthousiast over wat jonge feitjesfanaten echt interesseert: zo reserveert hij ruim plaats voor slijm, drollen en neuspeuteren. Toch komt ook wie graag echt iets bijleert zeker aan zijn trekken: het boek bevat een grote hoeveelheid wetenschappelijke kennis, maar door de speelse vormgeving en aantrekkelijk opgedeelde blokjes tekst voelt dat niet zo aan.
En hoewel er doorheen het boek meermaals de spot wordt gedreven met bepaalde diersoorten en Bunting de wansmakelijke details niet schuwt eindigt hij met een waardevolle reflectie. Hij beschrijft hoe relatief het nut en dus ook de nutteloosheid van bepaalde soorten is en dat er op aarde voor iedere soort een plekje is.